Als een bestuur(slid) van een organisatie vertrekt of wegvalt, wordt vaak aan een derde, bijvoorbeeld een commissaris, gevraagd de bestuurstaken waar te nemen.
Maar let dan wel op dat de benoeming goed geregeld is. Want anders kan een vervanging wel eens een duur avontuur worden voor de tijdelijke bestuurder.
In de statuten van zuivelbedrijf Imeko staat dat de leden van de directie worden benoemd door de algemene vergadering, die hen te allen tijde kan schorsen en ontslaan. Bovendien bepalen de statuten dat bij afwezigheid van de voltallige directie de raad van commissarissen met het bestuur is belast.
In de zomer van 2002 wordt X. benoemd tot commissaris van het zuivelbedrijf en aangewezen als voorzitter van de RvC. In diezelfde algemene vergadering wordt het honorarium van de commissarissen en een onkostenvergoeding vastgesteld. In verband met het aftreden van de enig bestuurder wordt de directievoering over Imeko vooralsnog overgelaten aan een collega-commissaris van X., die na een periode van waarneming wordt benoemd tot bestuurder. De nieuwe RvC maakt meteen een aantal nieuwe afspraken over de managementvergoeding, losse uren en de kilometervergoeding.
Vier jaar later wordt X. uitgeschreven als commissaris. Volgens de afspraken gemaakt in de ava zomer 2002 heeft hij recht op een vergoeding van (47,5 maanden x 1/12 x € 12.000,- =) € 47.500,-. Maar daarnaast heeft hij in die periode een bedrag van € 563.750,- (volgens Imeko), als bestuurs-/ managementvergoeding ontvangen, alsmede een bedrag van € 70.970,56 als onkostenvergoeding. Zelf zegt hij overigens € 501.900,- als bestuurs-/ managementvergoeding te hebben ontvangen.
Het zuivelbedrijf vorderde nu de betaalde managementvergoeding en onkosten terug, omdat de ava hem niet tot bestuurder benoemd had en de beloning voor zijn werkzaamheden als commissaris had dus geen vennootschappelijke grondslag. De Rechtbank Amsterdam stelde vast dat er inderdaad geen rechtsgeldig besluit tot benoeming als bestuurder lag, maar dat terugvordering van de bezoldiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar was.
Maar in hoger beroep zag het hof dat toch anders. Het hof volgt de benadering van de Hoge Raad: commissarissen kunnen alleen aanspraak maken op een beloning die door de ava is vastgesteld, ongeacht de aard van de verrichte werkzaamheden. De tijdelijk bestuurder heeft de door hem gedeclareerde bestuurstaken verricht in zijn hoedanigheid van commissaris en de door de ava vastgestelde bezoldiging van commissarissen moet worden geacht ook een vergoeding voor die werkzaamheden in te sluiten. X. had daarom geen recht op de (aanvullende) vergoeding.
Over deze formele benadering kan getwist worden. Wie twist en onenigheid helemaal wil voorkomen, doet er verstandig aan advies in te winnen over benoeming en bezoldiging van commissarissen en bestuurders.