Twee financiële holdings liggen met elkaar in de clinch over betaling van een schuld. A. en bedrijf X. hebben een schuld van 650.000 euro aan B., maar beweren dat ze niet kunnen betalen. B. wil bewijs zien.
In mei 2017 werden A. en X. door de rechter veroordeeld tot betaling van ruim 650.000 euro aan B. Ondanks diverse verzoeken en sommaties hebben A. en X. tot op heden nagenoeg niets betaald. Zij stellen dat sprake is van betalingsonmacht: ze zouden geen inkomen en vermogen hebben om de vorderingen te voldoen. Maar B. zegt dat er voldoende grond is om te vermoeden A. en X. wel degelijk een inkomstenbron en/of enig vermogen hebben.
De voorzieningenrechter aan wie de zaak is voorgelegd concludeert dat uit het vonnis van mei en een tussenvonnis van twee maanden eerder volgt dat er verschillende verbanden (hebben) bestaan tussen X. en A., dan wel tussen X via A. enerzijds en allerlei vennootschappen anderzijds. Deze verbanden duiden op bedrijfsmatige activiteiten, waaruit inkomsten voor A. en/of X moeten zijn voortgevloeid. Nu zeggen A. en X dat alle inkomsten zijn opgedroogd en de banden met die vennootschappen zijn beëindigd. Dat vraagt om uitleg, vindt de rechter, die tot op heden echter niet of nauwelijks is gegeven en in ieder geval slechts in beperkte mate is onderbouwd. Volgens B. zijn er nog andere indicatoren, die doen vermoeden dat A. en/of X. een inkomstenbron en/of enig vermogen hebben: A. rijdt in een auto, kan voorzien in zijn primaire levensbehoeften en is kennelijk in staat om zijn hypothecaire verplichtingen jegens Rabobank te voldoen. Hoewel A. en X allerlei verklaringen hebben voor hun inkomsten, stelt de voorzieningenrechter vast dat zij die verklaringen op geen enkele wijze met stukken hebben onderbouwd. Hij vindt het dan ook alleszins begrijpelijk dat B. vragen heeft over de verhaalsmogelijkheden. Onder de geschetste omstandigheden kunnen A. en X. niet volstaan met het mondjesmaat verstrekken van niet onderbouwde informatie. Van hen mag in dit opzicht een actieve houding worden verwacht.
De voorzieningenrechter is dan ook van het voorlopige oordeel dat het belang van B. in dit geval boven het belang van A. en X. gaat, en de vordering van B. wordt toegewezen. Hij acht oplegging van een dwangmiddel passend en geboden. Omdat een dwangsom naar verwachting geen effect zal sorteren, is lijfsdwang daartoe het aangewezen middel. Lijfsdwang betekent dat een weigerachtige wederpartij kan worden opgesloten in het huis van bewaring totdat hij wél aan zijn veroordeling voldoet.
Meer weten over het verhalen van schulden?