Home Actueel Archief Suske & Wiske en de grenzen van parodie

Suske & Wiske en de grenzen van parodie

Archief
09-09-14

Afgelopen woensdag heeft het Europese Hof van Justitie arrest gewezen in de spraakmakende Suske & Wiske zaak. Onderwerp van geschil was een kalender die in 2011 was uitgegeven door een politicus van het Vlaams Belang. De voorkant van deze kalender bevatte een spotprent die sterk leek op het Suske & Wiske stripalbum ‘De Wilde Weldoener’. De hoofdpersoon van de strip werd in de parodie vervangen door de burgemeester van Gent. Hij strooit met geld, maar in de parodie zijn de personen die de muntstukken oppakken ‘gesluierde en gekleurde figuren’.

 

 

De erven van de geestelijk vader van Suske & Wiske, Willy Vandersteen, waren hier niet van gediend. Zij stelden dat de politicus inbreuk maakte op de hen toekomende auteursrechten. De politicus betoogde daarentegen dat het hier ging om een parodie, waarvoor een auteursrechtelijke beperking in de Europese Auteursrechtrichtlijn is vastgelegd. De discussie die volgde zag dan ook op de vraag: waar moet een spotprent aan voldoen om als parodie te worden aangemerkt en wanneer vormt deze parodie een toelaatbare beperking op het auteursrecht?

 

Beoordeling van het Europese Hof van Justitie

 

Het Hof acht ‘de gangbare betekenis in de omgangstaal’ het vertrekpunt voor de beantwoording van deze vraag. Deze gangbare betekenis is volgens het Hof dat een bestaand werk wordt nagebootst, maar dat er duidelijke verschillen zijn met het originele werk en dat er bovendien sprake is van humor of spot drijven.

 

Volgens het Hof gelden er geen aanvullende vereisten. De parodie hoeft bijvoorbeeld geen bronvermelding te bevatten, hoeft geen eigen oorspronkelijk karakter te hebben en de kritiek die wordt geuit hoeft ook niet per definitie betrekking te hebben op het originele werk of de maker daarvan. Dit komt er dus op neer dat je de spot kan drijven met de één, terwijl je gebruik maakt van het werk van de ander.

 

Betekent dit dat alles met een humoristische inslag onder de parodie-exceptie valt? Nee, er zijn grenzen. Is eenmaal vastgesteld dat aan de wezenlijke kenmerken van een parodie is voldaan, dan moet nog wel een belangenafweging worden gemaakt tussen het recht van de auteursrechthebbende op bescherming van zijn werk en het recht op vrijheid van meningsuiting van de spotdrijver.

 

In de Suske & Wiske zaak acht het Hof het een belangrijke factor dat de parodie een discriminerende boodschap met zich bracht. Een auteursrechthebbende heeft een aanzienlijk belang dat zijn werk niet met discriminatie wordt geassocieerd, aldus het Hof. Hoewel hier een duidelijke voorzet wordt gegeven, moet het eindoordeel hierover worden overgelaten aan de Belgische rechter.

 

Nederlandse parodie: Nijntje

 

Ook in Nederland kennen we een beperking van het auteursrecht voor parodieën, geregeld in artikel 18b van de Auteurswet. In 2011 heeft het Hof Amsterdam zich in een spraakmakende zaak nog uitvoerig over deze parodie-exceptie uitgelaten. Het ging in deze zaak over Nijntje, die in spotprenten in verband werd gebracht met terroristische aanslagen (“Nijn-Eleven”) en drugsgebruik (“Lijntje”). Interessant in dit arrest was de uitleg van Hof Amsterdam over de voorwaarde dat een parodie humoristisch moet zijn. Betekent deze voorwaarde dat iedereen om de prent moet kunnen lachen? Nee, Hof Amsterdam achtte vooral de intentie van belang en stelt als voorwaarde dat een parodie kennelijk humoristisch moet zijn bedoeld. Bovendien werd gekeken of er voldoende afstand was genomen ten aanzien van het origineel en speelde nog mee dat er geen sprake was van concurrentiebedoelingen. Overigens kunnen grove of agressieve elementen wel leiden tot een ontoelaatbare parodie (vergelijkbaar met de discriminerende elementen in de Suske & Wiske uitspraak), maar in de Nijntje-zaak werden volgens Hof Amsterdam de grenzen van de parodie niet overschreden.

Deel dit artikel