Twee kunstzinnige ondernemers werken samen in een VOF, van waaruit ze serviezen verkopen, workshops organiseren en (muur)schilderingen verzorgen. Hun grootse toekomstplannen stranden in een faillissement. De schuld van de bank, vinden de ondernemers.
In 2006 melden de kunstenaars zich bij de bank met het verzoek tot financiering van een bedrijfspand en de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Ze nemen onder meer een accountantsrapport mee, met een omzetprognose voor het volgende jaar. De bank acht – op basis van de taxatiewaarde van het pand en het accountantsrapport inclusief prognose – financiering verantwoord en gaat over tot verstrekking.
Maar de omzet van de VOF valt tegen en de verkoop van het oorspronkelijke bedrijfspand – die noodzakelijk was om het overbruggingskrediet op het nieuwe bedrijfspand af te lossen – wil niet vlotten, mede dankzij de inmiddels uitgebroken crisis. Het woonhuis van de ondernemers is wel verkocht en daarmee wordt een deel van het overbruggingskrediet afgelost. Er komt daarom een nieuwe kredietovereenkomst, waarbij de bank de langlopende kredietfaciliteit verhoogt en bovendien een krediet verschaft voor de financial lease van een auto.
Lang verhaal kort: de ondernemers kunnen hun verplichtingen aan de bank niet voldoen en uiteindelijk valt het doek. De bank zegt het krediet op en gaat over tot executie van de panden.
De kunstenaars menen dat de bank op vier momenten niet aan haar zorgplicht heeft voldaan:
In hoger beroep oordeelt het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat de bank op drie van de vier punten niets valt te verwijten. Maar op het tweede punt komt de bank niet zo gemakkelijk weg.
In 2009 wist de bank al dat de nettowinst lager uitviel dan geprognosticeerd. De ondernemers hadden de eisers al laten dat de lasten te hoog waren en het bedrijfspand niet verkocht kon worden. Natuurlijk kon de bank bij de verstrekking van het eerste krediet in 2007 niet voorzien dat een crisis zou uitbreken, maar in 2009 was dat toch duidelijk, stelt de rechter. De bank meent dat uitbreiding van het krediet verantwoord was, maar kan dit slechts onderbouwen met de stelling dat ze het niet verstrekt zouden hebben als het niet verantwoord was.
De rechter is het met de ondernemers eens: er is onvoldoende onderzoek gedaan en onvoldoende informatie ingewonnen. De rechter eist nader onderzoek.
Meer weten over ondernemingsrecht?