HR 23 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:113
Trefwoorden
Procesrecht. Dwangsommen, dwangsom verbonden aan een verplichting tot medewerking aan teruglevering van onroerend goed (die nodig is om koopprijs terugbetaald te kunnen krijgen), doel en strekking art. 611a Rv., Benelux-overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (Trb. 1974, 6), Benelux Gerechtshof 9 juli 1981, nr. A 81/1, ECLI:NL:XX:1981:AD6457, NJ 1982/190, uitleg veroordeling, obiter dictum: mogelijkheid van beroep op art. 611d Rv. bij onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen.
Wetsingang
art. 611a lid 1 Rv. en art. 611d Rv.
Kern van de zaak
Nadat B ter naleving van het kort gedingvonnis het bedrijfspand van A heeft afgenomen, wijst het hof in de bodemprocedure – nu naar zijn oordeel tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen – de vordering van B toe om A te veroordelen tot schadevergoeding en tot medewerking aan de teruglevering van het onroerend goed, welke laatste veroordeling het hof heeft uitgesproken op straffe van een dwangsom.
Hoge Raad
In cassatie verwijt A het hof te zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, nu, aldus de steller van het middel, ingevolge art. 611a lid 1 Rv. geen dwangsom kan worden verbonden aan een veroordeling die mede een betalingsverplichting inhoudt, althans geen dwangsom kan worden opgelegd wanneer de betaling van de geldsom een overwegend deel van de veroordeling uitmaakt, dan wel de betalingsverplichting niet los kan worden gezien van de veroordeling voor het overige, hetgeen het hof zou hebben miskend.
De Hoge Raad volgt A hierin niet.
Het oordeelt luidt, kort weergegeven, als volgt.
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel stelt de Hoge Raad – onder verwijzing naar de gemeenschappelijke memorie van toelichting bij de Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom (Trb. 1974, 6) – doel en strekking van art. 611a lid 1 Rv. voorop, namelijk:
“dat een dwangsom ten doel heeft werkelijke nakoming van een verbintenis te verzekeren, terwijl in het geval van veroordeling tot betaling van een som geld, voldoening aan de veroordeling met behulp van de gewone executiemiddelen kan worden verkregen (Kamerstukken II 1975/1976, 13 788, nrs. 1-4, blz 16).”
Voor een verdere duiding van doel en strekking van art. 611a lid 1 Rv. knoopt de Hoge Raad aan bij het arrest van het Benelux-Gerechtshof van 9 juli 1981, nr. A 81/1, ECLI:NL:XX:1981:AD6457, NJ 1982/190 (Geers/Scholten), waarin het BenGH met betrekking tot de ‘uitzondering’, vervat in de tweede zin van lid 1 van art. 1 van de Eenvormige wet (die gelijkluidend is aan art. 611a lid 1 Rv), heeft uitgemaakt dat die enkel is geschreven voor gevallen waarin voldoening aan de hoofdveroordeling door middel van rechtstreekse executie kan worden verkregen.
Naar B heeft begrepen, zo overweegt de Hoge Raad vervolgens, zou hij slechts dan restitutie van de door hem betaalde koopsom kunnen verkrijgen indien tegelijkertijd aan A de eigendom van het onroerend goed terug geleverd zou worden, voor welke rechtshandeling medewerking van A vereist was. Om die – voor levering vereiste – medewerking (zonder welke A de door hem betaalde koopsom niet terug zou kunnen krijgen) te kunnen afdwingen was een dwangsom aangewezen.
Met de toewijzing van de vordering (om B op straffe van een dwangsom te veroordelen medewerking te verlenen aan de teruglevering) heeft het hof derhalve de regel van de tweede zin van art. 611a lid 1 Rv. niet miskend. Het hof heeft niet bedoeld A op straffe van een dwangsom te veroordelen tot terugbetaling van de koopsom. Nu het dictum van het bestreden arrest daartoe geen veroordeling inhoudt, kon bij B niet door rechtstreekse tenuitvoerlegging terugbetaling van de koopsom verkrijgen.
Indien, zo overweegt de Hoge Raad ten overvloede, A niet bij machte is om te voldoen aan zijn terugbetalingsverplichting, komt hem in beginsel een beroep toe op art. 611d Rv.
Beslissing:
In het licht van het voorgaande getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit bovendien niet onvoldoende gemotiveerd.