HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1056, RvdW 2014, 688
Trefwoorden
Arbeidsrecht, beëindiging arbeidsovereenkomst als gevolg van vervulling ontbindende voorwaarde, Integriteitscode banken, wangedrag, disfunctioneren, onrechtmatige daad, motivering
Wetsingang
art. 6:74, 6:162
Kern van de zaak
In de arbeidsovereenkomst tussen werknemer, J., en de bank, MeesPierson, is een ontbindende voorwaarde opgenomen. Ingevolge deze voorwaarde eindigt de arbeidsovereenkomst indien de bank waarbij de werkgever voordien (van 1974 tot en met 2005) werkzaam was, ABN AMRO, geen integriteitsverklaring afgeeft.
ABN AMRO is lid van de Nederlandse Vereniging van Banken. Zij heeft zich verbonden aan de Integriteitscode voor banken, welke is vastgesteld in 1998.
In 2005 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen J. en ABN AMRO ontbonden onder toekenning aan J. van een vergoeding ad EUR 770.000,- bruto.
Op het verzoek van MeesPierson om een integriteitsverklaring af te geven heeft ABN AMRO geantwoord hiertoe niet te kunnen overgaan, nu zij niet kan bevestigen geen reden te hebben om aan de integriteit van haar voormalig werknemer, J., te twijfelen.
MeesPierson heeft vervolgens aan haar werknemer, J., te kennen gegeven vanwege de vervulling van voormelde ontbindende voorwaarde de arbeidsovereenkomst als van rechtswege beëindigd te beschouwen.
J. heeft ABN AMRO in kort geding gedagvaard tot afgifte van een integriteitsverklaring. De kort gedingrechter heeft de vordering afgewezen.
In het onderhavige geding heeft J. vervolgens gevorderd voor recht te verklaren dat ABN AMRO jegens hem schadeplichtig is op de grond dat zij ten onrechte heeft geweigerd een integriteitsverklaring af te geven.
Kantonrechter
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, nu (naar zijn oordeel) bij gebreke van een daarnaar ingesteld onderzoek bij ABN AMRO in redelijkheid geen twijfel kon bestaan aan de integriteit van J.
Hof
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het acht, kortweg, de afzonderlijk beoordeelde gedragingen waarmee ABN AMRO haar beslissing schraagt, onvoldoende om J. de verzochte integriteitsverklaring te onthouden.
Cassatiemiddel
Tegen dit oordeel van het hof richt zich het middel van cassatie. Het hof had, aldus de steller van het middel, niet mogen volstaan met een beoordeling van de door ABN AMRO ter onderbouwing van haar beslissing om de verklaring te weigeren aangevoerde gedragingen afzonderlijk, maar die gedragingen in hun onderlinge samenhang moeten wegen.
Conclusie
De conclusie van de advocaat-generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
Hoge Raad
De Hoge Raad honoreert het cassatieberoep.
De Hoge Raad overweegt naar de kern genomen het volgende:
Het hof had ter beantwoording van de vraag of ABN AMRO aan J. een integriteitsverklaring mocht onthouden, niet mogen volstaan met een beoordeling van elk van de aangevoerde gedragingen afzonderlijk, maar had die gedragingen daarenboven in hun onderlinge samenhang moeten wegen. Dit geldt niet alleen de bewezen geachte gedragingen (waarop ABN AMRO zich baseert), maar ook de aangevoerde gedragingen die naar het oordeel van het hof (op zichzelf) onvoldoende grond bieden om J. de verzochte Integriteitsverklaring te onthouden respectievelijk de gedragingen op grond waarvan ABN AMRO J. als niet-integer in de zin van deze Integriteitscode heeft gebrandmerkt.
De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest.