Grootouders hebben een steeds belangrijkere rol in het gezinsleven omdat bijvoorbeeld beide ouders werken. Ze passen steeds vaker op de kleinkinderen waardoor er intensief contact is tussen de grootouders en de kleinkinderen. Voor grootouders kan een scheiding van de ouders de vervelende situatie met zich mee brengen dat zij hun kleinkinderen (bijna) nooit meer zien. Wat is in zo’n situatie de rechtspositie van de grootouder?
Stap 1:
Grootouders moeten eerst, om ontvankelijk te zijn in hun omgangsverzoek, aantonen dat er een ‘nauwe persoonlijke betrekking’ bestaat tussen hen en het kleinkind. Of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking hangt af van de feiten en omstandigheden. Het enkele gegeven dat er een tweedegraads bloedverwant bestaat, is niet voldoende om een nauwe persoonlijke betrekking aan te tonen. Uit de jurisprudentie blijkt dat het voor grootouders geen eenvoudige opgave is aan te tonen dat zij een nauwe band hebben of hebben gehad met hun kleinkinderen. Een regelmatig contact zoals dat gebruikelijk is tussen grootouders en kleinkinderen levert in de praktijk niet voldoende concrete omstandigheden op waaruit een nauwe persoonlijke betrekking kan worden afgeleid. Er wordt in de rechtspraak meer geëist, bijvoorbeeld een langdurige verzorging en langdurige verantwoordelijkheid voor het kleinkind.
Stap 2:
Als grootouders ontvankelijk zijn verklaard in hun verzoek is de volgende vraag of de omgang in het belang van het kleinkind is. Bij deze afweging zal de rechter vooral moeten kijken naar het belang van het kind zelf en of dat belang zich tegen de toewijzing van een omgangsrecht verzet, of indien het kind, dat twaalf jaar of ouder is, bezwaar maakt tegen de omgang. In de praktijk wordt het omgangsverzoek vaak afgewezen of geminimaliseerd omdat het belang van het kind zich daar tegen verzet door bijvoorbeeld slechte communicatie tussen de grootouders en de ouders.
Conclusie:
Grootouders hebben een mogelijkheid gekregen om een omgangsrecht te verzoeken maar in de praktijk levert deze mogelijkheid niet altijd iets op. Immers, als de grootouders de ontvankelijkheidstoets hebben doorstaan moet vervolgens de tweede hobbel worden genomen en dat is dat dat de omgang in het belang van het kind moet zijn. Grootouders hebben dus in werkelijkheid geen sterke rechtspositie.
Grootouders doen er verstandig aan om de contacten met hun kleinkinderen vast te leggen willen zij eventueel later bewijzen dat er veel en intensief contact is geweest.