Home Actueel Faillissementsrecht Reeks rondom het faillissement, deel 8: de afwikkeling

Reeks rondom het faillissement, deel 8: de afwikkeling

Faillissementsrecht
17-09-20 Monica van Ruitenbeek-Kossen

In deze ‘reeks rondom het faillissement’ gaan wij dieper in op alle aspecten van en rondom het faillissement (van een onderneming), worden bijdragen aan iedere groep betrokkenen afzonderlijk doorgenomen en worden er tips & tricks gegeven voor het ‘faillissements-proof’ maken van de onderneming.

In deze laatste bijdrage in de reeks zoomen wij in op het einde van het faillissement (‘de afwikkeling’). De duur van een faillissement varieert van enkele maanden tot enkele jaren. Pas als de curator al zijn taken heeft afgerond (zoals de verkoop van alle bezittingen, het innen van de debiteuren en het verrichten van onderzoek naar het ontstaan van het faillissement) volgt de afwikkeling. De afwikkeling verschilt per geval. De afwikkeling is bijvoorbeeld afhankelijk van de hoeveelheid geld die de curator op de boedelrekening heeft kunnen verzamelen. Hierna zullen de verschillende manieren van afwikkeling aan bod komen.

Uitkering na verificatie

Zodra het faillissement van een natuurlijk persoon (waaronder tevens wordt verstaan een eenmanszaak) of een rechtspersoon is uitgesproken, kunnen de crediteuren hun vorderingen indienen bij de curator. De curator plaatst deze vorderingen op een lijst, geschikt naar rang (boedelschuld, preferent of concurrent). Indien de curator – na afronding van zijn taken – ziet dat er voldoende baten (bezittingen en geld) in de boedel aanwezig zijn, waarmee zowel de boedelschulden, preferente schuldeisers en concurrente schuldeisers (gedeeltelijk) kunnen worden voldaan, zal de curator de rechtbank verzoeken een datum voor een verificatievergadering te bepalen.

Tijdens deze verificatievergadering wordt de lijst met alle door de curator voorlopig erkende vorderingen bekeken door de rechter-commissaris. Als de vorderingen niet zijn betwist en er niemand bezwaar heeft gemaakt, worden de vorderingen vervolgens geplaatst op de lijst van erkende schuldeisers. Aan de hand van die lijst gaat de curator bepalen op welk bedrag elk van de crediteuren recht heeft. Dit wordt vermeldt in de slotuitdelingslijst. Als de rechter-commissaris de slotuitdelingslijst heeft goedgekeurd, ligt deze gedurende tien dagen ter inzage op de griffie van de rechtbank. Gedurende deze termijn kunnen schuldeisers in verzet komen tegen de uitdelingslijst. Na die periode (en/of afwijzing van eventueel verzet) wordt de slotuitdelingslijst verbindend verklaard. Het faillissement eindigt door het verbindend worden van die slotuitdelingslijst, waarbij de boedel- en preferente schuldeisers een volledige uitkering krijgen en de concurrente schuldeisers vaak gedeeltelijk.

Vereenvoudigde afwikkeling

Wanneer de curator vaststelt dat er voldoende baten zijn om de boedelschulden en de preferente schuldeisers (gedeeltelijk) te voldoen, maar onvoldoende om een uitkering te doen aan de concurrente schuldeisers, dan kan hij de rechtbank verzoeken om een vereenvoudigde afwikkeling. De verificatievergadering kan dan achterwege blijven. De curator dient de schuldeisers van deze beslissing op de hoogte te brengen, zodat zij de mogelijkheid hebben om hiertegen verzet in te dienen. Nadat de termijn waarbinnen verzet kan worden ingediend is verstreken, stelt de curator een slotuitdelingslijst op. Ook deze slotuitdelingslijst moet de curator voor een periode van 10 dagen ter inzage ‘neerleggen’ bij de rechtbank. Hierna eindigt het faillissement ook in geval van een vereenvoudigde afwikkeling door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.

Gebrek aan baten

Het komt vaak voor dat een faillissement wordt opgeheven wegens een gebrek aan baten. In een dergelijk geval heeft de gefailleerde zo weinig baten, dat zelfs de faillissementskosten (waaronder bijvoorbeeld het salaris van de curator) vrijwel of helemaal niet kunnen worden voldaan. De curator kan de rechtbank dan verzoeken om opheffing wegens gebrek aan baten. Hiermee worden nodeloze kosten vermeden die bij de procedure van afwikkeling (zoals in de gevallen hierboven) wel gemaakt zouden moeten worden. Als de gefailleerde een natuurlijk persoon is, dan blijven de vorderingen van de schuldeisers na de opheffing bestaan. Dit betekent dat de schuldeisers weer kunnen proberen om hun vorderingen te gaan incasseren. Wanneer de gefailleerde een vennootschap is (bijvoorbeeld een B.V.) is dat anders. Een vennootschap wordt na opheffing van het faillissement ontbonden.

Crediteurenakkoord

De curator onderzoekt in ieder faillissement of het wellicht zinvol is om een crediteurenakkoord aan de schuldeisers aan te bieden. Dit heet in faillissement ook wel een dwangakkoord of een faillissementsakkoord. Hierbij wordt vaak aangeboden om, met een door een derde-partij ter beschikking gesteld bedrag, een bepaald percentage van de vorderingen tegen finale kwijting te voldoen. Een akkoord wordt door de gefailleerde zelf aangeboden. De curator dient enkel zijn advies hierover uit te brengen aan de rechtbank. Als de helft van de schuldeisers, die tezamen ook de helft van de uitstaande schulden vertegenwoordigen, het akkoord aanvaarden, is het akkoord aangenomen. De rechtbank moet vervolgens het akkoord ‘homologeren’ (bekrachtigen). Hierna is het verbindend voor alle schuldeisers, dus ook voor schuldeisers die het akkoord niet hebben aanvaard. De schuldeisers kunnen nog in beroep tegen deze homologatie. Zodra de beroepstermijn ongebruikt is verstreken, eindigt het faillissement. Een voordeel van een crediteurenakkoord voor natuurlijke personen is dat zij volledig bevrijd worden van hun schulden. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de opheffing wegens gebrek aan baten.

Schuldsaneringsregeling (ook in geval van een eenmanszaak)

Natuurlijke personen kunnen in geval van ‘problematische schulden’ een verzoek doen tot toelating in de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (‘WSNP’). Dit kan ook tijdens een faillissement. De gefailleerde kan een verzoek tot ‘omzetting’ van zijn faillissement naar de WSNP indienen bij de rechtbank. Hiervoor is wel vereist dat i) de gefailleerde zelf zijn faillissement heeft aangevraagd of ii) na oproeping voor de faillissementszitting geen verzoek tot toelating in de WSNP is ingediend als gevolg van een omstandigheid die de gefailleerde niet is toe te rekenen. Daarnaast dient i) de gefailleerde voor zijn faillietverklaring te hebben geprobeerd om een minnelijke schuldregeling te bereiken of ii) de curator tijdens het faillissement een crediteurenakkoord te hebben onderzocht en te hebben vastgesteld dat dit niet mogelijk is. Pas als aan 2 van de 4 hiervoor genoemde gevallen is voldaan, zal de rechtbank het verzoek inhoudelijk behandelen. Een verzoek tot omzetting wordt door de rechtbank in beginsel toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de gefailleerde niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, in de 5 jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest en de uit de WSNP voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Als de rechtbank het verzoek tot omzetting honoreert, komt het faillissement te eindigen en wordt de WSNP van toepassing verklaard.

Deel dit artikel