Home Actueel Archief Hoe voorkom ik dat mijn – voormalige – franchisenemers met mij gaan concurreren?

Hoe voorkom ik dat mijn – voormalige – franchisenemers met mij gaan concurreren?

Archief
19-06-12

 

Een grote zorg voor veel franchisegevers is dat zij enorm investeren in franchiseorganisaties. De franchisegever leidt de franchisenemers op en deze is een aantal jaren verbonden aan de franchiseorganisatie. Vervolgens gaan de franchisenemers, na afscheid te hebben genomen van de franchiseorganisatie, met de gedane kennis een eigen onderneming starten. Heeft de franchisegever dan het nakijken en er een concurrent bij? 
 
In verreweg de meeste franchiseovereenkomsten is een postcontractueel non-concurrentiebeding opgenomen. De strekking van dit beding is dat het de franchisenemer vaak niet is toegestaan om gedurende één jaar na het einde van het franchiseovereenkomst in zijn rayon, danwel het vestigingspunt van waaruit hij zijn franchise-onderneming exploiteerde, een soortgelijke onderneming, in dezelfde branche, te exploiteren. 
 
Het doel van een non-concurrentiebeding is de bescherming van de know how van de franchisegever. Op grond van de Europese Mededingingswetgeving (de zogeheten Groepsvrijstellingsverordening) is de bescherming van de know how  hét criterium voor het al dan niet toelaatbaar zijn van een non-concurrentiebeding. Het is dan ook voor een franchisegever van groot belang om zorg te dragen voor een goede vastlegging /omschrijving van wat zijn franchiseformule inhoudt. Omdat op basis hiervan zal worden bepaald  – als de gang naar de rechter wordt gemaakt – of een non-concurrentiebeding al dan niet toelaatbaar is. Immers, indien er geen te beschermen belang is, lees: “de bescherming van know how” dan kan een non-concurrentiebeding – op grond van het bepaalde in de Groepsvrijstellingsverordening – niet rechtsgeldig zijn en in de praktijk een “wassen neus” blijken te zijn.  
 
Behoudens de vraag of er sprake is van bescherming van know how, is tevens van belang, voor de al dan niet geldigheid van een concurrentiebeding, de duur en de reikwijdte  van het non-concurrentiebeding. Dit bleek uit een recente uitspraak van de Rechtbank Breda. 
 
Het is namelijk zeker niet zo dat je als franchisegever achter het net vist op het moment dat je een non-concurrentiebeding met een  franchisenemer overeenkomt. Dit blijkt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Breda, waarbij de rechter in kort geding van oordeel was dat zelfs een non-concurrentiebeding geldend voor geheel Nederland voor de duur van één jaar toelaatbaar was, aangezien het een franchiseorganisatie betrof waarbij de franchisenemer  niet vanuit een vaste locatie werkte, doch mobiel reparaties werden verzorgd door heel Nederland. Anders gezegd: aangezien de kernactiviteit van de betreffende franchisegever zag op het verrichten van mobiel reparaties waardoor een non-concurrentiebeding voor geheel Nederland, aldus de Voorzieningenrechter toelaatbaar was. 
 
Kortom: het is voor een franchisegever van groot belang om ervoor te zorgen dat het non-concurrentiebeding staat als een huis en voldoet aan de eerder aangehaalde Groepsvrijstellingsverordening. Hierbij is het van belang  stil te staan bij zowel de duur van het non-concurrentiebeding – dikwijls één jaar – als de reikwijdte, ook wel genoemd de lokaliteit, in acht te worden genomen. 

Deel dit artikel