Home Actueel Archief Het verpandingsverbod staat of valt met duidelijke taal!

Het verpandingsverbod staat of valt met duidelijke taal!

Archief
31-03-14

In een contract (of algemene voorwaarden) kan worden opgenomen dat het de schuldeiser verboden is om zijn vordering op de schuldenaar aan derden over te dragen en – in het verlengde daarvan – te verpanden. Op grond van een arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003 (Oryx/Van Eesteren), en later in lagere rechtspraak, werd algemeen aangenomen dat een beding in een overeenkomst (of in de algemene voorwaarden) dat overdracht van een vordering verbood op grond van artikel 3:83 lid 2 BW, ook daadwerkelijk overdracht en zelfs verpanding tegenhoudt. Niet alleen mocht de schuldeiser die vordering verbintenisrechtelijk niet overdragen of verpanden maar hij kon dit eenvoudigweg niet met goederenrechtelijk effect (feitelijk) bewerkstelligen. Sinds 21 maart 2014 ligt dat genuanceerder.

 

In de zaak Coface Finanz/Intergamma heeft de Hoge Raad feitelijk een einde gemaakt aan het goederenrechtelijk effect van contractuele cessie- en verpandingsverboden. Dit bereikt de Hoge Raad door in r.o. 3.4.2 te oordelen dat:

 

 

"Een beding als het onderhavige, dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. Het hof heeft dit miskend."

 

Met deze rechtsoverweging neemt de Hoge Raad als uitgangspunt dat partijen in de meeste gevallen met het opnemen van een cessie- of verpandingsverbod geen goederenrechtelijk effect zullen hebben beoogd, in ieder geval niet als ze daarover niets hebben afgesproken.

 

Wat betekent deze uitspraak van de Hoge Raad nu voor de praktijk, in het bijzonder voor schuldenaren en schuldeisers bij het opstellen van dergelijke bedingen in hun contracten en algemene voorwaarden en – in het verlengde daarvan – voor het verstrekken van kredieten op basis van verpanding van vorderingen?

 

Als een schuldenaar niet wil dat zijn schuldeiser diens vordering op hem aan een derde kan overdragen, dan zal hij dat voortaan zo moeten formuleren dat duidelijk blijkt dat het zijn bedoeling was om ook goederenrechtelijk effect aan het cessie- en verpandingsverbod toe te kennen. De makkelijkste manier om dat te bereiken, is door dat letterlijk zo te formuleren, al dan niet met een verwijzing naar art. 3:83 lid 2 BW waarin de mogelijkheid tot het opnemen van een dergelijk beding is opgenomen.

 

Voor de schuldeiser geldt het tegenovergestelde. Een schuldeiser die juist de vrijheid wil hebben om zijn vordering over te dragen of te verpanden, hoeft in beginsel dus niets te doen. Tenzij uit de omstandigheden van het geval of de overige formulering van de overeenkomst kan worden afgeleid dat partijen ook goederenrechtelijk effect hebben beoogd. Deze partijbedoeling dient aan de hand van de formulering van dat verbod naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd. Wilt u zeker weten of de formulering van uw overeenkomst voldoet aan de nieuwste vereisten van de Hoge Raad, neemt u dan gerust contact met mij op.

Deel dit artikel