Blijkbaar werkt de lijkverbranding van de Facultatieve niet naar behoren, want bij Henry Keizer liggen er nog een paar in de kast.
Bij de verkoop van De Facultatieve BV heeft Keizer drie petten op: hij is adviseur bij de Vereniging Koninklijke Facultatieve (de verkoper), hij is bestuursvoorzitter van het bedrijf dat werd verkocht en hij is koper. Dat kan gebeuren, maar bij een dergelijke verwevenheid moet je strengere eisen aan de deal stellen. Zorgvuldigheid en transparantie zijn sleutelwoorden.
Keizer nu beweert dat het verkoopproces volkomen objectief en onpartijdig zou zijn verlopen, omdat er drie rapporten zijn, elk afkomstig van een ander accountantskantoor, elk met een onafhankelijk prijsadvies. Een was ingehuurd door de koper (Keizer), eentje door de verkoper (Keizer) en eentje door beide partijen gezamenlijk (Keizer en Keizer). De waarderingen liepen uiteen van € 6 miljoen tot € 19 miljoen, ruim drie keer zo veel dus. De prijs werd gemakshalve gemiddeld: € 12,5 miljoen.
De vraag is hoe objectief die waarderingen tot stand zijn gekomen, aangezien ze gebaseerd zijn op informatie die afkomstig is van Keizer zelf. De waarde is zeer waarschijnlijk bepaald door middel van de Discounted Cashflow (DCF)-methode. Daarbij zijn de verwachtingen ten aanzien van toekomstige winsten en kasstromen een belangrijk uitgangspunt. In verschillende rollen van koper en verkoper kunnen die verwachtingen heel anders zijn. Maar als die rollen door een en dezelfde speler worden vervuld, dan moeten de accountants die de waardering doen, werken met informatie van een en dezelfde bron. De vraag is hoe zorgvuldig de waarderingen konden zijn. En helemaal transparant is de verdediging van Keizer ook al niet. Hij maakte wel de conclusies uit de accountantsrapporten openbaar, maar de rapporten zelf niet.
Niemand weet nog hoe de zaak Keizer gaat aflopen. Maar dat belangenverstrengeling, of toch ten minste de schijn daarvan, voorkomen had moeten en kunnen worden, is evident.
Meer weten over transparante overnames?