Een vennootschap onder firma (vof) is een zogenaamde personenvennootschap waarbij de vennoten met elkaar gezamenlijk een bedrijf uitoefenen en daarvoor een gezamenlijke bedrijfsnaam gebruiken.
Het vermogen van de vof is een afgescheiden vermogen. Dit in tegenstelling tot een eenmanszaak, die geen afgescheiden vermogen heeft, met als gevolg dat de eigenaar van de eenmanszaak in privé aansprakelijk is. De vennoten van de vof zijn onderling hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen die de vennootschap aangaat en de schuldeisers van de vof kunnen daarom naast het afgescheiden vermogen van de vof zich ook met verhalen op het privé vermogen van de vennoten. De vennoten blijven daarbij gezamenlijk hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vof.
In de jurisprudentie werd lange tijd aangenomen dat het faillissement van een vof ook automatisch het faillissement van de vennoten van deze vof tot gevolg had. De gedachte daarachter was dat ingevolge artikel 18 van het Wetboek van Koophandel de vennoten van een vof hoofdelijk verbonden zijn voor de verbintenissen, en dus de schulden, van hun vof. In zijn arrest van 6 februari 2015 is de Hoge Raad echter op deze rechtspraak teruggekomen. In dit arrest geeft de Hoge Raad een aantal redenen waarom het faillissement van een vof niet automatisch leidt tot het faillissement van de vennoten.
Kortom, mocht een schuldeiser het faillissement van een vof willen aanvragen en daarmee ook het faillissement van de vennoten willen bewerkstelligen, dan dient het verzoekschrift tot faillietverklaring ook expliciet tot de vennoten te worden richten. Het is vervolgens aan de rechter om per verweerder (vof en vennoten afzonderlijk) vast te stellen of wordt voldaan aan de criteria die gelden voor faillietverklaring.