Procesrecht
11-06-21
Archana Mahabiersing
Per 1 april 2021 gelden er limieten aan de lengte van processtukken in hoger beroep. Een aantal advocaten is recentelijk een kort geding gestart tegen de Staat waarin – kort gezegd – is gevorderd de Staat te bevelen deze regels in te trekken, daar geen uitvoering aan te geven en geen processtukken (die volgens de nieuwe regels te lang zijn) te weigeren. Samen met de Staat zijn vervolgens zogeheten prejudiciële vragen geformuleerd over (de toelaatbaarheid van) deze nieuwe regels, die door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag zijn voorgelegd aan de Hoge Raad.
Als de Hoge Raad prejudiciële vragen worden gesteld, wordt normaal gesproken een beslissing in de procedure aangehouden totdat de Hoge Raad heeft geantwoord. In dit geval hebben de advocaten subsidiair gevorderd de nieuwe bepalingen op te schorten in afwachting van de beslissing van de Hoge Raad. Als gevolg hiervan heeft de voorzieningenrechter zich toch al inhoudelijk moeten buigen over de zaak.
Op vrijdag 11 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter tussenvonnis gewezen en is de vordering tot het opschorten van de nieuwe regels afgewezen.
De voorzieningenrechter legt aan zijn tussenvonnis de volgende overwegingen ten grondslag:
- De nieuwe bepalingen zijn niet in strijd met een wettelijke bepaling.
- Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt niet dat elke bevoegdheid van de rechter in het kader van het voeren van regie een concreet omschreven wettelijke grondslag moet hebben.
- In de wet is een algemene regiebevoegdheid voor de rechter opgenomen op basis waarvan de rechter ambtshalve of op verlangen van partijen alle beslissingen kan nemen die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure. Op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze regiefunctie, wordt aan de rechter overgelaten. Gelet op deze ruim geformuleerde bevoegdheid en de totstandkomingsgeschiedenis van deze wettelijke bepaling, blijkt niet dat deze bepaling geen betrekking zou kunnen hebben op de toegestane omvang van processtukken.
- Daarbij volgt uit de parlementaire geschiedenis dat het niet nodig is om bij iedere beslissing over een proceshandeling hierover van te voren met partijen te overleggen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in overweging genomen dat de nieuwe bepalingen geen absolute limieten aan de lengte van de processtukken stelt, maar dat ze slechts een algemeen uitgangspunt hebben. Er is altijd de mogelijkheid om toestemming te vragen om een langer processtuk in te dienen. De rechter neemt een beslissing over de toegestane lengte van het processtuk nadat beide partijen zich over dat verzoek hebben kunnen uitlaten. Ook als in een specifieke zaak een processtuk door de rechter wordt geweigerd vanwege een overschrijding van de toegestane omvang, kan de procespartij aan de rechter verzoeken om een extra akte te mogen nemen. Op dat verzoek zal eveneens pas worden beslist nadat beide partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten.
Door deze wijze van invulling aan de regels over de limitering van processtukken, komt het beginsel van hoor en wederhoor niet in het gedrang.
- Het recht op toegang tot de rechter wordt niet op onaanvaardbare wijze beperkt en er is geen strijd met de goede procesorde en artikel 6 EVRM. Processtukken worden niet op een rigide wijze gelimiteerd, er is alle ruimte voor maatwerk. Uitzonderingen zijn mogelijk, juist vanwege de feitelijke of juridische complexiteit van een zaak. De angst dat er geen mogelijkheid is om het geschil en de stellingen behoorlijk uiteen te zetten, is volgens de voorzieningenrechter ongegrond.
- De gerechtshoven hebben substantieel onderzoek gedaan naar de interne behoefte aan de maatregelen en gebleken is dat voor die maatregelen een breed draagvlak bestaat bij de raadsheren van de gerechtshoven.
- Er was geen verplichting om de advocatuur in een eerder stadium en verdergaand te betrekken bij de totstandkoming van de maatregelen.
- Mogelijke praktische problemen leiden niet tot het oordeel dat invoering van de nieuwe bepalingen onredelijk is.
Kortom: de nieuwe regels omtrent de limitering van processtukken in hoger beroep blijven (vooralsnog) gelden. Het woord is nu aan de Hoge Raad.