Het coronavirus heeft een grote impact op de maatschappij. De huidige intelligente lockdown heeft ook gevolgen voor de sport. Sportevenementen worden uitgesteld en sporters zitten thuis. Voor bestuurders van vereniging is het tijd om naar het volgend seizoen te kijken, en wellicht om de structuur van de vereniging eens kritisch tegen het licht te houden.
Naast bezuinigingen vanwege het coronavirus, al dan niet door tussentijds contracten te beëindigen, kunnen ook herstructureringen worden doorgevoerd die op een wat langere termijn tot besparingen kunnen leiden.
Vroeger was het voldoende om een simpele vereniging op te richten met eenvoudige statuten. De leden betaalden contributie. Er was wat baromzet en een verdwaald reclamebord langs het hoofdveld zorgde voor wat extra inkomsten. Sommige spelers van het eerste team kregen een mooie onkostenvergoeding, vaak geregeld door een lokale ondernemer. Zo’n vijftien jaar geleden werd bijna iedere amateursport steeds professioneler.
Het werd tijd om gebruik te maken van zogenoemde steunstichtingen. Verenigingen richtten stichtingen op, waarin bepaalde activiteiten van diezelfde verenigingen werden ondergebracht. Een van de meest voorkomende stichtingen werd de stichting met als doelstelling het beheer van de accommodatie en de sportvelden.
Die stichting werd de rechtspersoon die een accommodatie beheerde en exploiteerde of een nieuwe accommodatie liet bouwen, of die met de gemeente een huurovereenkomst voor de accommodatie sloot. De stichting verrekende de BTW (vanaf 2012 21%) die zij verschuldigd was en stelde de accommodatie vervolgens tegen 6% BTW ter beschikking aan de vereniging: een voordeel van 15% en een cashflow voordeel (de BTW komt direct terug en wordt pas op termijn weer afgedragen). De stichting zorgde voor het onderhoud van het accommodatie, terwijl de vereniging het complex alleen kon gebruiken voor sportbeoefening. De stichting mocht het complex ook ter beschikking stellen aan derden, zoals scholen.
De belastingdienst was geen voorstander van deze structuur. Wat de belastingdienst betrof waren de vereniging en de stichting vaak één geheel en werd dus misbruik gemaakt van de wettelijke regelingen. Dat was echter alleen het geval als de stichting geen reële betekenis had. Als de stichting was opgericht door de vereniging (en niet door ‘afzonderlijke’ personen), als de huurprijs symbolisch was (en geen sprake was van een reële huur), als er te grote organisatorische en persoonlijke verbondenheid bestond tussen de vereniging en de stichting en als de feitelijke gang van zaken voor en na de oprichting van de stichting niet wezenlijk verschilde, dan prikte de belastingdienst door de structuur heen. Om met succes de 21% BTW te verrekenen, moest de stichting ‘separaat’ zijn opgericht, moest de huurprijs reëel zijn, moesten de bestuurders van de vereniging en de stichting niet dezelfde zijn en moest de stichting een afgescheiden vermogen hebben.
Een vereniging hoeft over de contributie die de leden moeten betalen geen BTW in rekening te brengen. Dat valt onder de zogenoemde BTW-sportvrijstelling; het is een vrijgestelde dienst, een dienst aan personen die aan sport doen. De stichting accommodatie die het complex aan de vereniging ter beschikking stelde moest wel BTW (6%) in rekening brengen.
Het Hof van Justitie van de EU heeft echter beslist dat de sportvrijstelling in Nederland te beperkt werd toegepast. Als gevolg daarvan is de sportvrijstelling per 1 januari 2019 verruimd. Alle organisaties die zonder winstoogmerk de gelegenheid bieden om te sporten, zijn sindsdien vrijgesteld van BTW, maar het heeft ook tot gevolg dat de BTW die verschuldigd is vanwege de aanschaf, de bouw of het onderhoud van de accommodatie niet meer kan worden verrekend of teruggevraagd.
Om toch enige compensatie te geven geldt per 2 januari 2019 de regeling “Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties”. De vereniging die bouw of onderhoud wil plegen aan de accommodatie, het beheer of de aanschaf van sportmaterialen voor ten minste € 25.000 kan een subsidie krijgen van € 5.000.
De vraag is of de stichting accommodatie moet worden opgeheven; een beslissing overigens die het bestuur van de stichting moet nemen, niet het bestuur van de vereniging.
Zolang er een stichting accommodatie bestaat dient deze in ieder geval vanaf 2019 geen BTW meer in rekening te brengen aan de vereniging.
Maar let op, bij de wijziging van de sportvrijstelling heeft de wetgever een overgangsregeling getroffen die inhoudt dat de BTW die in het verleden is afgetrokken niet hoeft te worden herzien, mits de herziening het gevolg is van de uitbreiding van de BTW-sportvrijstelling.
De herzieningsregels betreffen de regels waardoor investeringsgoederen na het jaar van ingebruikneming nog gedurende 4 jaar (voor roerende investeringsgoederen) en 9 jaar (voor onroerende investeringsgoederen) worden gevolgd teneinde vast te stellen of de BTW-aftrek in het jaar van ingebruikneming juist is berekend. Indien zich binnen de herzieningsperiode een wijziging van het gebruik voordoet, dan moet de BTW-aftrek worden herzien. Zonder de hiervoor beschreven overgangsregeling zouden alle sportaccommodaties die zich op 1 januari 2019 nog in de herzieningstermijn bevonden, geconfronteerd worden met BTW-herziening (terugbetaling van BTW).
De wetgever achtte dat onwenselijk en heeft daarom bepaald dat herziening achterwege mag blijven als de herziening het gevolg is van de uitbreiding van de BTW-sportvrijstelling.
Dus, als de herziening het gevolg is van een andere wijziging, bijvoorbeeld een wijziging in de structuur tussen de vereniging en de stichting, dan zijn de herzieningsregels in principe wel van toepassing. Dit is echter zeer nadelig voor accommodatie die zich nog in de herzieningsperiode bevinden.
Conclusie: de structuur met de stichting kan pas vereenvoudigd worden of opgeheven worden na verloop van de herzieningsperiode.
Verder hoeft er, wat de BTW-problematiek betreft, in ieder geval geen strikte scheiding meer te zijn van de besturen van de stichting en de vereniging. In de praktijk is het soms al moeilijk genoeg om goede, professionele bestuurders te vinden; die zoektocht wordt nu makkelijker. De bestuurders van de stichting en de vereniging kunnen vanuit deze BTW-optiek dezelfde zijn. Vanuit de optiek van good governance en aansprakelijkheid, zie hierna, is het verstandig wel gescheiden besturen te handhaven.
Het bestuur van de stichting kan ook besluiten over te gaan tot ontbinding van de stichting. Daartoe moeten eerst alle activa en passiva van de stichting, conform de juridische leveringsvereisten, worden overgedragen aan de vereniging. De vereniging moet het batig saldo aan de stichting betalen. Het bestuur mag dat batig saldo niet aan zichzelf uitkeren. Als in de statuten niet is opgenomen aan wie een batig saldo moet worden uitgekeerd, is het verstandig eerst (eenvoudig) de statuten te wijzigen en te bepalen dat bij ontbinding een eventueel batig saldo aan de vereniging moet worden uitgekeerd.
Het is ten slotte ook mogelijk dat de stichting gaat fuseren met de vereniging. Daarvoor moet de stichting wel eerst worden omgezet in een vereniging, middels een besluit tot omzetting, een statutenwijziging en een rechterlijke machtiging, waarna de wettelijke regels met betrekking tot een fusie moeten worden gevolgd.
Naast de nodige juridische stappen zijn er bij de tweede en de derde optie ook fiscale gevolgen. Als de stichting accommodatie een van deze opties zou willen kiezen, is nader fiscaal advies nodig. Het alternatief is om de stichting accommodatie voorlopig ‘gewoon’ te laten bestaan.
Naast een steunstichting voor de accommodatie zijn ook, deels om dezelfde redenen, andere steunstichtingen opgericht: voor de horeca, voor de businessclub en voor de topsport teams.
Niet ten onrechte hebben spelers van topteams een aantal jaren geleden hun club gevraagd om een hogere vergoeding dan de standaard reiskosten. Een aantal clubs sloot vervolgens arbeidsovereenkomsten met deze spelers en betaalde, eventueel naast reiskosten, een salaris zonder dat dit vooralsnog in de begroting was opgenomen. Financiële problemen waren het gevolg. De verenigingen hadden inkomsten uit contributies, horeca en sponsoring maar er was vaak geen rekening gehouden met extra uitgaven in de vorm van salaris voor spelers. Een tekort op de begroting werd aangezuiverd met het eigen vermogen.
Daarmee kwam echter de financiering van met name de breedtesport in gevaar. Het geld ging naar de eerste teams en het bedrag dat gereserveerd was voor de breedtesport werd gekort.
De oplossing werd gevonden in de oprichting van een Stichting Topsport. Deze stichting is de werkgever van de contractspelers en -coaches en -trainers.
Uitgangspunt is dat deze stichting een eigen begroting heeft, dus eigen inkomsten moet genereren tegenover de uitgaven zoals salaris. Die eigen inkomsten komen niet uit contributies. De contractspelers betalen contributie aan de vereniging waarvan zij lid zijn, en moeten blijven. Op die manier zijn de contractspelers nog wel gebonden aan de regels van de vereniging (statuten en huishoudelijk reglement, en via de vereniging de regels van de KNHB). Daarnaast zijn de spelers gebonden aan hetgeen in de arbeidsovereenkomst is bepaald, ook eventueel aangevuld met een huishoudelijk reglement.
De inkomsten van de stichting bestaan alleen uit sponsorinkomsten en eventueel inkomsten uit clinics en presentaties die door leden van de topteams worden gegeven.
Met de sponsoren moeten duidelijke afspraken worden gemaakt, in de sponsorovereenkomsten, voor wie de sponsorgelden zijn bestemd: voor de stichting en daarmee (met name) voor de spelers en coaches van de topteams, of voor de breedtesport – er zijn sponsoren die uitsluitend daarvoor kiezen.
Wat krijgen de sponsoren ervoor terug? Borden langs de kant van het veld, borden op de dug-out, vermeldingen op diverse borden bij de ingang van het complex en in en rond het clubhuis, vermeldingen en banners op de website van de club en op de kleding van de spelers. En om het pakket compleet te maken: sponsorbijeenkomsten, als dan niet in samenwerking met de businessclub, voor en na de thuiswedstrijden van de eerste teams, en ten minste een paar keer per jaar ook ’s avonds, in het clubhuis, een presentatie door de stichting, in aanwezigheid van zoveel mogelijk spelers van de eerste teams, bij voorkeur ook met een externe, aansprekende persoonlijkheid.
Voorwaarde is dat er voldoende sponsorgelden worden opgehaald om de begroting sluitend te maken; de stichting is immers zelf verantwoordelijk voor haar inkomsten en uitgaven. In gevallen waarin een tekort niet aangevuld kan worden, kan de stichting een beroep doen op de vereniging, een lening afsluiten, maar alleen met instemming van de ledenvergadering.
Om financiële risico’s zoveel mogelijk af te dekken moeten er in de arbeidsovereenkomsten met de spelers specifieke afspraken worden gemaakt. Los van het feit dat rekening moet worden gehouden met het feit dat (vanaf 2020) maximaal drie opvolgende contracten voor de duur van een seizoen kunnen worden aangegaan voordat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, moet er in de overeenkomst een tussentijdse ontbindingsmogelijkheid worden opgenomen voor het geval de sponsorovereenkomsten te laag zijn of indien een of meer sponsors tussentijds hun sponsorcontract beëindigen. Ook sponsoren nemen in hun contracten een tussentijdse ontbindingsmogelijkheid op.
Hiervoor is al aangegeven dat er geen noodzaak meer is om voor de Stichting Accommodatie andere bestuursleden te hebben dan de vereniging. Voor de Stichting Topsport is die noodzaak er wel.
In 2005 ontwikkelde het NOC*NSF een code voor Goed Sportbestuur. In 2017 is begonnen met een herijking. Regels van good governance specifiek voor de sportbranche zijn er (nog) niet, maar de regels die gelden in het bedrijfsleven hebben indirecte werking in de sport. In januari van dit jaar heeft de Tweede Kamer het Wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen aangenomen, dat ook geldt voor verenigingen en stichtingen. Voor stichtingen wordt daarin een tegenstrijdig belangregeling geïntroduceerd. De wet is nog niet in werking getreden, maar er is alle reden om de statuten van de vereniging en die van de stichting nader te beoordelen.
Uitgangspunt moet zijn dat bestuursleden van de vereniging niet ook deel uitmaken van de Stichting Topsport. Soms is niet te voorkomen dat bijvoorbeeld het bestuurslid topsport van de vereniging ook deel uitmaakt van de Stichting Topsport, maar het bestuurslid moet dan niet deelnemen aan de besluitvorming van het bestuur van de vereniging als zaken aan de orde komen die met de stichting te maken hebben – hoe lastig dat soms ook is.
De stichting is formeel geen verantwoording verschuldigd aan het bestuur van de vereniging of aan de ledenvergadering. In het kader van good governance is het wel verstandig dat op de jaarlijkse ledenvergadering ook verslag wordt gedaan van de (financiële) gang van zaken van de stichting.
Met een Stichting Topsport, die derhalve als entiteit (juridisch) afgescheiden is van de vereniging, wordt voorkomen dat als de stichting in financiële nood is de vereniging zelf ook financieel risico loopt. Zoals gezegd kan de stichting eventueel bij de vereniging aankloppen voor een lening, maar het belangrijkst is dat de vereniging geen risico loopt als gevolg van de salarislasten van de stichting. De leden van de vereniging zullen meestal de topsport teams omarmen, maar willen niet dat de financiële lasten van de topsport teams een nadelige invloed hebben op de breedtesport waarvan verreweg de meeste leden van een vereniging deel uitmaken.
De vereniging is niet aansprakelijk voor de schulden van de stichting. Zolang de bestuursleden van de vereniging niet dezelfde zijn als de stichting kan hun handelen niet aan hen worden toegerekend. De bestuursleden van de stichting zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de stichting, ook niet in geval van een eventueel faillissement, behalve als hen een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dat is het geval als, kort gezegd, de boekhouding niet op orde is. Bij ondernemingen geldt bovendien dat de jaarrekeningen tijdig moeten zijn gedeponeerd, maar een Stichting Topsport hoeft geen jaarrekening te publiceren. Alleen als de bestuurders een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt, kunnen de bestuurders persoonlijk aansprakelijk worden gehouden. Een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering is geen overbodige luxe.
Sportverenigingen moeten steeds professioneler worden. Overdag een baan en dan nog even tussendoor, als er tijd is, wat werk doen voor het bestuur van de vereniging is bijna uit den boze; vrijwilligheid is geen vrijblijvendheid meer. De tijd dat sportverenigingen kunnen steunen op de inzet van alleen vrijwilligers is voorbij. De inzet van professionals is vereist.
Bescherming van de vereniging is nodig. Het voordeel van een aparte Stichting Accommodatie is vervallen, maar de noodzaak tot het oprichten en in stand houden van een Stichting Topsport is onverminderd groot.
Naast de noodzaak tot professionalisme is er nog een dilemma. Sportbestuurders moeten zakelijk handelen, maar binnen de vereniging hebben zij te maken met emotie. Sport is emotie. Historie en emotie. Nergens anders worden resultaten uit het verleden zo geroemd. En nergens anders worden soms zulke irrationele beslissingen genomen, puur gebaseerd op passie en emotie.
Bestuurders moeten commercieel en zakelijk denken. Dat gaat soms in tegen de emotie van de sporters, de emotie van de leden en daarmee de vereniging. De bestuurders de verenigingen worden nog wel eens teruggefloten door de leden, maar de bestuurders van de Stichting Topsport hebben hun eigen verantwoordelijkheid en kunnen (en moeten) daarom onafhankelijk opereren van de bestuurders van de vereniging. Soms moet de Stichting Topsport om financiële redenen “nee” zeggen tegen de komst van een topspeler, terwijl de vereniging snakt naar overwinningen.