Tot zekerheid voor de terugbetaling van een lening kan aan de partij die de lening heeft verstrekt door de schuldenaar een pandrecht worden gegeven.
Dat pandrecht kan worden gevestigd op de aandelen die de schuldenaar houdt in een besloten vennootschap; als de lening niet wordt terugbetaald, moeten de aandelen uiteindelijk worden verkocht ten behoeve van de schuldeiser. Als echter nieuwe aandelen worden uitgegeven, dan verwatert het pandrecht en vermindert daarmee de zekerheid.
Op 7 oktober 2015 oordeelde de Rechtbank Oost-Brabant dat in een dergelijke zaak de emissie van aandelen niet door de beugel kon. Als gevolg van de emissie verwaterde het pandrecht op 50% op de aandelen die de schuldenaar had tot slechts 4%.
Schuldeiser A had tot zekerheid voor zijn lening aan schuldenaar B een pandrecht gekregen op de aandelen die B had (50%) in de besloten vennootschap C. Deze vennootschap besloot tot uitgifte van nieuwe aandelen aan besloten vennootschap D, en wel zo veel, dat het belang van B van 50% daalde naar niet meer dan 4%. Daarmee daalde de ‘waarde’ van het pandrecht navenant.
De bestuurder van schuldenaar B was ook bestuurder van vennootschap C die de aandelen had uitgegeven, maar ook van de besloten vennootschap D die de nieuwe aandelen had verkregen. De rechtbank oordeelde dat in deze omstandigheden de bestuurder, maar ook de besloten vennootschappen C en D jegens crediteur A onrechtmatig hadden gehandeld. In feite was er sprake van samenspanning tegen A. De rechtbank bepaalde dat de lening moest worden terugbetaald en dat een nieuw pandrecht moest worden gevestigd, weer op 50% van de aandelen in vennootschap C.