In hoger beroep boog het Gerechtshof Den Haag zich deze week over de handtekeningen en parafen van twee contractanten. Of liever gezegd: over de vraag of de exacte plaats daarvan uitmaakt voor de bewijskracht van de overeenkomst.
Een exploitant verkoopt een appartementsrecht aan koper M. Uit de notariële akte blijkt dat de koopprijs € 416.000,- bedroeg. De koper betaalt € 200.000,- uit eigen middelen en het resterende bedrag van € 216.000,- uit een door de verkoper verstrekte hypothecaire lening. Anderhalf jaar later lost de koper de lening van € 216.000,- volledig af. Hij betaalt dan bovendien een bedrag van 14.400,- te veel. De verkoper haalt het recht van hypotheek door.
Maar niet veel later laat de verkoper beslag leggen op het pand én op de woning van de koper. De verkoper stelt dat hij nog eens € 150.000,- aan de koper geleend heeft en dat hij dus € 135.600,- vordert (de lening minus het te veel betaalde).
De koper vorderde echter (in reconventie) onder meer veroordeling van de verkoper tot betaling van het (te veel betaalde) bedrag van € 14.400,- met rente en kosten en opheffing van het conservatoir beslag.
De rechtbank stelde vast dat de partijen strijden over de vraag of de verkoper nu wel of niet € 150.000,- heeft geleend aan de koper. De verkoper onderbouwde zijn gelijk met een document waarin de voorwaarden voor de persoonlijke lening beschreven werden. Maar de koper stelde dat het document vervalst was. De handtekeningen waren wel echt, maar ze zijn ooit gezet op een leeg handtekeningenblad, dat hoorde bij een concept koopovereenkomst. Volgens de koper had de verkoper de tekst van het document ‘Persoonlijke lening’ daaraan toegevoegd en hadden de handtekeningen dus helemaal geen betrekking op de (voorwaarden van) een persoonlijke lening.
Een onderhandse akte (zoals deze overeenkomst) heeft op grond van de wet dwingende bewijskracht tussen partijen. Daarvoor moet het wel gaan om een “ondertekend geschrift”.
Uit het vonnis in hoger beroep bleek dat de term ‘ondertekenen’ letterlijk genomen moet worden. Op de eerste bladzijde van het document ‘Persoonlijke lening’ was geen enkele handtekening geplaatst.Volgens het Gerechtshof kon je dus niet zeggen dat wat op die eerste bladzijde stond ‘boven’ de handtekeningen op de tweede bladzijde was geplaatst. Het zou te makkelijk tot misbruik kunnen leiden wanneer teksten op bladzijden die door een partij worden gepresenteerd als voorafgaand aan de bladzijde met de handtekening, zouden worden beschouwd als te zijn geplaatst ‘boven’ die handtekening.
Kortom: dwingende bewijskracht geldt alleen voor hetgeen “boven de handtekening” staat (zo overigens ook de Memorie van Toelichting van 1969), pagina 1 staat niet “boven” pagina 2. -Bij onderhandse aktes (d.w.z. contracten waar geen ambtenaar of notaris aan te pas is geweest) geldt nog de beperking dat het onderwerp wél ter vrije bepaling aan partijen moet staan. Een echtscheiding bijvoorbeeld kun je niet zomaar onderhands overeenkomen.
Moraal van dit verhaal: zorg dat de klant (of andere wederpartij) de contracten op alle pagina’s parafeert!
Meer weten over de geldigheid van contracten?