De eigenaren van een bedrijfspand en bedrijfswoning mogen hun eigendom en personen beveiligen met buitencamera’s, die (mede) gericht zijn op de openbare weg. Dat heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beslist in een kwestie die door de omwonenden aan de AP was voorgelegd. De omwonenden meenden dat door middel van het cameragebruik inbreuk werd gemaakt op hun recht op privacy en zij verzochten de AP daarom om handhavend op te treden tegen de eigenaar.
In augustus 2017 vroegen een aantal omwonenden de AP handhavend op te treden tegen de eigenaren van een bedrijfspand en bedrijfswoning. Aan de panden waren namelijk camera’s bevestigd die op de openbare weg waren gericht en voortdurend een deel van die weg filmden. De buurtbewoners, die tegenover en naast het perceel wonen waarop de camera’s zijn geplaatst, werden dan ook regelmatig gefilmd. De omwonenden wilden dat de AP de eigenaar zou verplichten de positie van de camera’s te wijzigen, omdat de huidige positie van de camera’s niet noodzakelijk zou zijn voor de beveiliging van het bedrijf en het terrein. De AP vroeg de eigenaar het standpunt van de camera’s zo veel mogelijk aan te passen, maar wees het verzoek tot handhaving af, omdat de camera’s volgens de AP noodzakelijk waren voor de beveiliging van het terrein. Bovendien oordeelde de AP dat de inbreuk op de belangen van betrokkenen – het gefilmd worden bij het passeren van het pand en bijbehorend terrein – niet onevenredig was in verhouding tot het doel dat met de verwerking gediend werd (het beveiligen van de eigendommen en het zo nodig aangifte kunnen doen). Dat doel kon volgens de AP ook niet op een andere – minder nadelige – manier worden bewerkstelligd. De AP was van mening dat de – beperkte – inbreuk niet opwoog tegen de belangen van de bedrijfseigenaar.
De omwonenden maakten bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. Volgens de omwonenden had de AP ten onrechte geoordeeld dat de inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens niet opwoog tegen het belang van de bedrijfseigenaren en werd het proportionaliteitsbeginsel dus wel degelijk geschonden. De AP zou onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de bedrijfseigenaren een gerechtvaardigd belang zouden hebben bij het cameratoezicht.
Iedere partij die persoonsgegevens verwerkt moet daarvoor een wettelijke grondslag hebben. Een grondslag is het gerechtvaardigd belang van de partij die de persoonsgegevens verwerkt. Een partij kan zich alleen op het gerechtvaardigd belang beroepen als zij voldoet aan drie voorwaarden:
In de beslissing op het bezwaar meent de AP dat de eigenaren een gerechtvaardigd belang hebben, te weten de bescherming van private eigendommen en personen, bij het cameratoezicht. De gevolgen voor het recht op bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen staan naar het oordeel van de AP in verhouding tot het met het cameratoezicht te dienen doel en dat doel kan niet op een minder nadelige wijze worden bereikt. De inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt veroorzaakt door twee camera’s die als gevolg van de huidige vaste beeldhoeken voorbijgangers op de openbare weg zo min mogelijk in beeld brengen. De AP oordeelt dat de impact op de privacy beperkt is tot datgene wat noodzakelijk is om de eigendommen en personen van de bedrijfseigenaren te beveiligen en zo nodig onderbouwd aangifte te kunnen doen van beveiligingsincidenten.
De uitkomst van de beslissing op bezwaar met betrekking tot het cameratoezicht is van veel variabelen afhankelijk. Er kunnen dan ook geen algemene conclusies worden verbonden aan de uitspraak ten aanzien van het cameratoezicht door de AP.
Het is onduidelijk of en zo ja in hoeverre de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in de procedure aan bod is gekomen. Uit de feiten lijkt te volgen dat personen die op de openbare weg staan met het gezicht in beeld kunnen komen. Als gezichtsafbeeldingen worden verwerkt (door opname met de camera en de opslag daarvan) met als doel het identificeren van een persoon, dan hebben zij te gelden als bijzondere persoonsgegevens. Aangezien in de beslissing op bezwaar nadrukkelijk wordt genoemd dat het maken van de camerabeelden mede tot doel heeft om aangifte te kunnen doen, kan op basis van de bekende feiten niet worden uitgesloten dat deze verwerking van deze persoonsgegevens gericht is op het identificeren van een persoon (op basis waarvan aangifte kan worden gedaan). Aldus zouden de beelden bijzondere persoonsgegevens kunnen zijn. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is verboden, tenzij daar een grondslag voor bestaat. Deze grondslag (een uitzondering op het verwerkingsverbod) komt dus naast de hiervóór genoemde grondslag die is vereist voor verwerking van persoonsgegevens. De grondslag voor de verwerking van bijzonder persoonsgegevens lijkt in dit geval te ontbreken.
Uit het persbericht op de website van de AP blijkt dat de omwonenden tegen het besluit op bezwaar beroep hebben ingesteld bij de rechtbank. Wij zijn benieuwd naar het vervolg van de procedure.
Meer weten over regels rondom cameratoezicht? Neem dan contact met ons op!
Helena Lysaght