Bij een tragisch ongeluk tijdens werkzaamheden aan een mestsilo komen drie schoonmakers om het leven, een vierde raakt zwaargewond.
Een van de slachtoffers was via een uitzendbureau werkzaam voor het bedrijf dat de mestsilo schoonmaakte. Wie was aansprakelijk jegens de familie van het slachtoffer?
De familie van het slachtoffer stelde het uitzendbureau aansprakelijk voor een schade van ruim 200.000 euro. De (verzekeraar van) het uitzendbureau startte op haar beurt een procedure waarin de opdrachtgever van het uitzendbureau, het bedrijf dat de silo had schoongemaakt, aansprakelijk werd gesteld.
De omgekomen schoonmaker was in dienst bij het uitzendbureau en werd ingeleend door een schoonmaakbedrijf. De rechter kwam al snel tot het oordeel dat er schade was gelden en dat deze schade vergoed moest worden. De kwestie die daarnaast centraal stond was wie uiteindelijk de schadevergoeding moest betalen: het uitzendbureau of het schoonmaakbedrijf, de inlener.
Volgens artikel 7:658 BW rust op de werkgever een zorgplicht: hij moet zorgen voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever moet dan ook maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer bij de uitoefening van zijn werk schade lijdt. Schiet hij hierin tekort, dan is hij aansprakelijk voor de schade die de medewerker bij de uitoefening van de werkzaamheden lijdt. Deze zorgplicht en aansprakelijkheid geldt voor de formele werkgever en in geval van een uitzendbureau, ook voor de inlener.
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid had onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeluk. Volgens de rechter bleek uit de uitkomsten daarvan niet dat de inlener in voldoende mate had gezorgd voor een veilige werkplek. Apparatuur was niet op orde, maskers sloten niet aan en er waren onvoldoende middelen een reddingsactie op touw te zetten. Dit bracht de rechter tot de conclusie dat niet aan de zorgplicht was voldaan. Dat er niet voldoende wettelijke voorschriften over beschermende maatregelen waren, maakte dit oordeel niet anders.
De volgende vraag was natuurlijk hoe de aansprakelijkheid voor de schade moest worden verdeeld tussen het uitzendbureau en de inlener. Op grond van artikel 7:658 lid 4 BW is niet alleen de formele werkgever, het uitzendbureau, aansprakelijk jegens het slachtoffer, maar daarnaast ook de inlener. De wet schrijft niet voor wie de aansprakelijkheid vervolgens moet dragen, de een, de ander of ieder voor een deel. Onder de omstandigheden in deze zaak was de inlener, naar het oordeel van de rechtbank, de partij op wie de primaire verantwoordelijkheid rustte. Het slachtoffer werkte al langere tijd bij de inlener en was niet specifiek voor deze opdracht ingeleend. Bovendien nam de inlener de schoonmaakopdrachten aan. De inlener bepaalde wat er voor de uitvoering van de werkzaamheden nodig was en kon daarom de risico’s en de te nemen beschermende maatregelen inschatten. Het uitzendbureau was niet inhoudelijk betrokken bij deze opdracht en de inlener kon ook niet aan de rechter uitleggen hoe het uitzendbureau in dit specifieke geval veiligheidsmaatregelen had kunnen treffen. Bovendien was het slachtoffer ooit door de inlener bij het uitzendbureau voorgedragen in plaats van andersom. Door de beperkte betrokkenheid van het uitzendbureau, was de inlener in de onderlinge verhouding met het uitzendbureau uiteindelijk degene die de schade zou moeten dragen.
Kort en goed: de rechtbank was van oordeel dat in dit geval het werk, de wijze van uitvoering en daarmee samenhangende de beschermende maatregelen zozeer tot het domein van de inlener behoorden dat de interne draagplicht in de verhouding tussen het uitzendbureau en de inlener volledig bij de inlener rustte. De inlener moet de volle mep betalen.
Meer weten over flexibele arbeidsrelaties? Neem contact met ons op!