Ons kantoor heeft met succes Roel en Bart Pieper in privé veroordeeld gekregen voor onbetaald gebleven facturen van een groot Amerikaans advocatenkantoor dat in opdracht van een vennootschap (Etirc) van de Piepers heeft gewerkt.
Het Amerikaanse advocatenkantoor Goodwin Procter heeft van november 2008 tot en maart 2009 met een team van meer dan 20 advocaten in opdracht van Etirc gewerkt aan de overname van de Amerikaanse vliegtuigfabriek Eclipse Aviation. Hierbij verzwegen de Piepers dat hun bedrijf Etric niet over de middelen beschikte en de betaling van de facturen van Goodwin Procter afhankelijk was van een onzekere investering door de Russische staatsbank. Toen de investering niet doorging viel het doek voor Ertic en bleef Goodwin Procter achter met onbetaalde facturen van ruim $1 miljoen.
Goodwin Procter heeft de Piepers aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven facturen voor de in opdracht van Etirc door Goodwin Procter verrichte werkzaamheden. De rechtbank wees de vordering toe, overwegende dat de Piepers als feitelijk respectievelijk formeel bestuurder van Etirc onrechtmatig hebben gehandeld omdat zij Goodwin niet hebben geïnformeerd over de liquiditeitskrapte van Etirc en het feit dat betaling van haar facturen volledig afhankelijk zou zijn van verkrijging van financiering door de Russische staatsbank.
De Piepers hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Door het hof zijn zij bij arrest van 21 april 2015 opnieuw in het ongelijk gesteld.
Hierbij stelt het hof voorop dat het gaat om benadeling van een schuldeiser (Goodwin Procter) van een vennootschap (Etirc) door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (A) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (B) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 8 december 2006, JOR 2007/38).
Voor de onder (A) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. Genoemde maatstaf wordt aangeduid als de Beklamel-norm. Met de bestuurder wordt op één lijn gesteld degene die optrad als feitelijk bestuurder en als feitelijk bestuurder namens de vennootschap de verbintenissen is aangegaan.
In de onder (B) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
Goodwin Procter heeft beide grondslagen aangevoerd. De rechtbank heeft de vordering toegewezen op de grondslag onder (A). De Piepers stellen in hoger beroep dat zij de zogenaamde Beklamel-norm niet hebben geschonden, omdat bij Etirc vanaf medio 2008 sprake was van één zeer kansrijk project (het Eclipse Aviation project) waarvoor de Russische staatsbank een krediet zou hebben toegezegd waarmee het project gefinancierd kon worden.
Volgens de Piepers was niet te voorzien dat de financiering uiteindelijk niet door is gegaan. De oorzaak zou volgens hen gevolg zijn geweest van de wereldwijd ingetreden kredietcrisis.
Het hof passeert het verweer van de Piepers. Het hof is van oordeel dat de Piepers er ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan Goodwin Procter er niet vanuit mochten gaan dat Etirc de facturen van Goodwin Procter uit de door de Russische staatsbank te verstrekken financiering zou kunnen voldoen. Het hof concludeert dat de Piepers ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met Goodwin Procter wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat Etirc niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade van Goodwin Procter.
De omstandigheid dat Goodwin Procter (mogelijk) heeft kunnen weten dat doorgang van het Eclipse Aviation project afhankelijk was velerlei onzekere factoren brengt volgens het hof niet mee dat Goodwin Procter er rekening mee behoefde te houden dat Etirc de rekeningen voor haar werkzaamheden onbetaald zou laten, indien de financiering niet rond zou komen en het project niet zou doorgaan. Hierbij wijst het hof erop dat niet is gesteld noch is gebleken dat Etirc een voorbehoud met een dergelijke strekking met Goodwin Procter is overeengekomen.
De uitspraak is een mooi succes voor Goodwin Procter. De uitspraak toont ook aan dat door een (failliete) opdrachtgever onbetaald gelaten facturen van de opdrachtnemer niet zonder meer onbetaald hoeven te blijven. Onder omstandigheden is het mogelijk dat de bestuurders van een (failliete) vennootschap voor de betaling hiervan persoonlijk aansprakelijk zijn.
Gerechtshof Amsterdam d.d. 21 april 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1507