Home Actueel Procesrecht Aansprakelijkheid aannemer en onderaannemer: geen deugdelijke tegen corrosie beschermende voorbehandeling op stalen gevelelementen

Aansprakelijkheid aannemer en onderaannemer: geen deugdelijke tegen corrosie beschermende voorbehandeling op stalen gevelelementen

Procesrecht Vastgoed
18-01-22 Ines Blomsma

In een arbitragezaak waarin ons kantoor de opdrachtgeefster bijstaat is geoordeeld door de Raad van arbitrage in bouwgeschillen dat de onderaannemer en de hoofdaannemer aansprakelijk zijn jegens de opdrachtgeefster omdat er geen deugdelijke tegen corrosie beschermende voorbehandeling heeft plaatsgevonden op stalen kozijnen van een monumentaal pand. Er is daarmee geen sprake van goed en deugdelijk werk.

In een arbitragezaak waarin ons kantoor de opdrachtgeefster bijstaat is geoordeeld door de Raad van arbitrage in bouwgeschillen dat de onderaanneemster en de hoofdaanneemster aansprakelijk zijn jegens de opdrachtgeefster omdat er geen deugdelijke tegen corrosie beschermende voorbehandeling heeft plaatsgevonden op stalen kozijnen van een monumentaal pand. Er is daarmee geen sprake van goed en deugdelijk werk.

Voorts is geoordeeld dat overeengekomen is met de opdrachtgeefster dat er zink op de stalen gevelelementen zou worden aangebracht; dat is niet gebeurd. De hoofdaanneemster is onder meer veroordeeld tot het kosteloos doen vervangen van de in haar opdracht in de woning geplaatste gevelelementen door nieuwe deugdelijk verzinkte en gecoate stalen gevelelementen van het merk Janisol Arte, door een door opdrachtgeefster goed te keuren partij die is aangesloten bij VMRG, binnen 7 maanden na datum van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 2.500,- per dag dat de hoofdaanneemster in gebreke blijft, met een maximum van EUR 200.000 aan dwangsommen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De feiten en omstandigheden in deze zaak luiden – verkort weergegeven – als volgt. De hoofdaanneemster heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met opdrachtgeefster (de hoofdaannemingsovereenkomst). Tot de contractstukken behoren de Technische omschrijving, de begroting van de hoofdaanneemster en het proces verbaal van aanwijzing en de Eerste Nota van Inlichtingen. In deze aannemingsovereenkomst zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (hierna: UAV 2012) van toepassing verklaard.

Onderdeel van deze hoofdaannemingsovereenkomst was het vervangen van de oude stalen gevelelementen (deuren en ramen met kozijnen) op de beletage en in het souterrain van de woning door nieuwe stalen gevelelementen. De hoofdaanneemster heeft onderaanneemster gevraagd deze werkzaamheden te verrichten. De onderaanneemster heeft bij offerte bericht de producten uitwendig te voorzien van een dubbellaags poedercoating (zink+kleur) in een standaard RAL-kleur, laagdikte ca. 110 micron (glansgraad 70%); dit is ook op de uiteindelijke werktekeningen van de onderaanneemster opgenomen. De opdracht is vervolgens aan de onderaanneemster verstrekt.

Op 17 april 2015 is het werk opgeleverd. In het eerste en tweede proces-verbaal van oplevering werd reeds opgemerkt dat er sprake was van roestvorming op de stalen gevelelementen. In de maanden erna zijn deze roestplekjes hersteld in opdracht van de hoofdaanneemster. In maart 2016 keerden deze evenwel weer terug; de hoofdaanneemster heeft de onderaanneemster daarop aansprakelijk gesteld. Vervolgens is tussen opdrachtgever en hoofdaanneemster en tussen hoofdaanneemster en onderaanneemster gecorrespondeerd over de wijze waarop herstel zou kunnen plaatsvinden. Deze discussie over de wijze van herstel heeft lang (meerdere jaren) voortgeduurd. Uiteindelijk heeft opdrachtgeefster besloten de zaak aan de Raad van arbitrage in bouwgeschillen voor te leggen.

Opdrachtgeefster stelt in deze procedure – kernachtig weergegeven – dat hoofdaanneemster geen goed en deugdelijk werk heeft geleverd door gevelelementen te leveren zonder zinklaag of andere afdoende bescherming tegen corrosie. Volgens opdrachtgeefster is hoofdaanneemster daarmee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de hoofdaannemingsovereenkomst.

Hoofdaanneemster voert verweer en stelt dat tussen partijen niet zou zijn overeengekomen dat de gevelelementen moesten worden voorzien van een zinklaag. Hoewel hoofdaanneemster erkent dat zij onderaanneemster heeft opgedragen de elementen te verzinken, stelt zij dat zij dus niet tekort is geschoten in de nakoming van de hoofdaannemingsovereenkomst.

Volgens hoofdaanneemster zou opdrachtgeefster voorts niet binnen redelijke termijn na ontdekking mededeling gedaan van de roestvorming, door de rapportage van SKG-IKOB pas aan haar te verstrekken op 5 maart 2019, nadat zij op 23 maart 2018 nieuwe roestvorming had gemeld. Volgens hoofdaanneemster is opdrachtgeefster daarom op grond van artikel 6:89 BW en op grond van paragraaf 12 lid 2 sub a UAV 1989 niet-ontvankelijk in haar vorderingen.

Hoofdaanneemster stelt ook dat zij ten aanzien van eventueel uit de rapportage van COT blijkende gebreken niet in gebreke is gesteld en dus ook niet in verzuim verkeert en daardoor ook niet in de gelegenheid is geweest onderaanneemster met de inhoud daarvan te confronteren.

Tevens stelt hoofdaanneemster dat de gevelelementen “waarschijnlijk zijn voorzien van epoxyprimer, waardoor zij op zich zouden zijn voorzien van een deugdelijk dubbellaags coatingssysteem”.

Volgens hoofdaanneemster zou herstel door een ander dan onderaanneemster niet toewijsbaar omdat dit haar regresrecht op onderaanneemster zou doorkruisen.

Hoofdaanneemster doet verder, voor het geval dat (de kosten van) vervanging zou(den) worden toegewezen, een beroep op een aftrek van “nieuw-voor-oud”, omdat het volgens haar onredelijk zou zijn dat opdrachtgeefster zes jaar na oplevering over nieuwe gevelelementen zou komen te beschikken.

De arbiters overwegen in de hoofdzaak als volgt (ik citeer):

“Geconstateerde gebreken

28. Arbiters overwegen dat uit het rapport van COT van 4 maart 2020 (productie 6 bij MvEHZ) blijkt dat er geen zinklaag is aangebracht op de stalen gevelelementen voordat deze zijn geschilderd.

29. Arbiters hebben de elementen ter plaatse bekeken en achten aan de hand van de aard en omvang van de roestvorming die de kozijnen vrijwel overal in meer of mindere mate vertonen aannemelijk dat er ook geen andere deugdelijke tegen corrosie beschermende voorbehandeling, in de vorm van epoxy of anderszins, op de kozijnen is toegepast.

30. Op grond van de eisen van goed en deugdelijk werk had er wel een anti-corrosiebehandeling moeten worden toegepast, zoals algemeen bekend mag worden verondersteld bij professionele bouwpartijen. Zonder zo’n laag zullen de gevelelementen immers onacceptabel sneller vergaan onder invloed van vochtinwerking. Met het enkele ontbreken van een anti-corrosiebehandeling staat dus al vast dat hoofdaanneemster jegens opdrachtgeefster tekort is geschoten.

31. Hoewel hoofdaanneemster terecht stelt dat in de hoofdaannemingsovereenkomst niet expliciet is opgenomen dat als anti-corrosiebehandeling een zinklaag zal worden toegepast, gaan arbiters er wel van uit dat opdrachtgeefster dit met hoofdaanneemster is overeengekomen. Anders zou hoofdaanneemster immers niet expliciet in de onderaannemingsovereenkomst hebben bepaald dat onderaanneemster een zinklaag moest aanbrengen en zou zij de tekeningen van onderaanneemster waarop vermeld is dat een zinklaag is toegepast niet hebben opgenomen in de onder 9 MvRHZ genoemde map met “as built” informatie. Arbiters worden nog gesterkt in dit oordeel door het feit dat hoofdaanneemster naar aanleiding van de eerste meldingen van roestvorming door opdrachtgeefster niet heeft betwist dat de gevelelementen verzinkt moesten zijn, maar zelfs expliciet heeft gesteld dat dit gebeurd was.

32. Het ontbreken van een zinklaag betreft vanzelfsprekend een verborgen gebrek, nu dit niet zichtbaar is zonder destructief onderzoek. In beginsel is hoofdaanneemster jegens opdrachtgeefster aansprakelijk voor verborgen gebreken.

Verweren van hoofdaanneemster

33. Dat opdrachtgeefster ervoor heeft getekend dat verrichte herstelwerkzaamheden gereed zijn gemeld, betekent vanzelfsprekend niet dat hoofdaanneemster jegens haar – of onderaanneemster jegens hoofdaanneemster – ontheven is van aansprakelijkheid. Een acceptatie van de gebreken kan daaruit niet worden afgeleid.

34. Met haar sub 12 hiervoor genoemde verweer miskent hoofdaanneemster dat de melding van nieuwe roestvorming op 23 maart 2018 bepalend is voor de vraag of voldaan is aan de klachtplicht van artikel 6:89 BW, en niet de nadien gevolgde onderbouwing van die melding met een rapportage. Het beroep op genoemd artikel faalt alleen al daarom.

35. Met haar sub 13 hiervoor genoemde verweer miskent hoofdaanneemster dat zij al ten minste sinds 4 april 2019 in verzuim verkeert met het herstel van de roestproblemen doordat zij niet heeft voldaan aan de sommatie tot herstel daarvan bij brief van de toenmalige gemachtigde van opdrachtgeefster van 5 maart 2019 (productie 34 bij MvEHZ). Bovendien mocht opdrachtgeefster uit het feit dat hoofdaanneemster na vele jaren van vruchteloze pogingen tot het verkrijgen van deugdelijke nakoming nog altijd geen definitief herstel had bewerkstelligd, afleiden dat verdere aanmaning nutteloos zou zijn (zelfs ter zitting en tijdens de bezichtiging nog probeerde onderaanneemster, en in haar spoor ook hoofdaanneemster, de problemen en de noodzakelijke herstelwerkzaamheden te bagatelliseren). In dat kader kan de MvEHZ, zoals opdrachtgeefster stelt – worden beschouwd als de ingebrekestelling die het verzuim van hoofdaanneemster bewerkstelligde.

36. Opdrachtgeefster heeft er daarom recht op dat hoofdaanneemster voor het herstel een door opdrachtgeefster goed te keuren derde, bij VMRG aangesloten partij zal inschakelen.

Herstel(methode)

37. Arbiters overwegen dat thermisch verzinken nodig zal zijn om een deugdelijk verzinkingsresultaat/conserveringsresultaat in holle ruimtes in de kozijnen die (al dan niet via een omweg) in open verbinding staan met de buitenlucht te garanderen, zoals Polman Bouwconsulting terecht opmerkt in haar als productie 9 bij MvE door opdrachtgeefster overgelegde analyse. Wordt het staal van de gevelelementen (deuren en ramen met kozijnen) in die holle ruimtes niet beschermd, dan zullen er op de lange duur alsnog problemen optreden, wat naar de huidige stand der techniek en de daarmee gepaard gaande eisen van goed en deugdelijk werk niet acceptabel is.

38. Opdrachtgeefster stelt onder 20 MvEHZ terecht dat hergebruik van de huidige stalen gevelelementen niet mogelijk is omdat de kunststof koudebrugonderbrekingen in die elementen niet bestand zijn tegen de temperaturen die worden bereikt tijdens het verzinkingsproces.

39. De huidige stalen gevelelementen zullen dus moeten worden verwijderd, waarna nieuwe, deugdelijk verzinkte en in kleur gecoate stalen gevelelementen van het merk Janisol Arte zullen moeten worden geplaatst.

40. Hoofdaanneemster miskent met haar beroep op een aftrek wegens “nieuw-voor-oud” dat opdrachtgeefster tegenover het voordeel dat zij straks nieuwe kozijnen heeft, sinds de oplevering het genot heeft moeten missen van deugdelijke nieuwe kozijnen. Aftrek van een vergoeding wegens “nieuw-voor-oud” zou bovendien tot gevolg hebben dat opdrachtgeefster als gevolg van een tekortkoming van hoofdaanneemster zou worden gedwongen te investeren in onderhoud. Het is echter aan opdrachtgeefster zelf te bepalen wanneer zij daaraan haar geld wil uitgeven. Arbiters zien daarom geen aanleiding voorwaarden te verbinden aan de toewijzing van herstel in de vorm van een aftrek van nieuw-voor-oud of anderszins.

Hersteltermijn
41. De gevorderde hersteltermijn van vijf maanden is wellicht te kort. In verband met de – gezien de aanzienlijk krapte op de bouwmarkt – te verwachten levertijden stellen arbiters de hersteltermijn op zeven maanden na het wijzen van dit vonnis.

Dwangsom
42. De gevorderde dwangsom van € 10.000,00 per dag is te hoog. Arbiters stellen de dwangsom op € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 200.000,00 aan te verbeuren dwangsommen.

Gevolgschade
43. Opdrachtgeefster vordert dat hoofdaanneemster zal worden veroordeeld € 30.000,00 aan haar te vergoeden ter zake van gevolgschade aan stucwerk, schilderwerk, parket en vloertegels, alsmede het opslaan van meubilair en kosten van verblijf elders tijdens de werkzaamheden.

44. Arbiters achten aannemelijk dat opdrachtgeefster ten minste het genoemde bedrag aan gevolgschade zal lijden en zullen de vordering daarom toewijzen.

Deskundigenkosten

45. Opdrachtgeefster vordert dat hoofdaanneemster zal worden veroordeeld terzake van deskundigenkosten aan haar te vergoeden:

Polman: € 1.512,50

COT: € 804,65

SKG-IKOB: € 2.240,92

Totaal deskundigenkosten: € 4.558,07

46. Arbiters stellen voorop dat hoofdaanneemster jegens opdrachtgeefster (en onderaanneemster jegens hoofdaanneemster) verplicht was deugdelijk onderzoek te verrichten naar de herkomst van roest op gevelelementen die, als zij zouden voldoen aan de overeengekomen specificaties, in beginsel helemaal niet hadden mogen roesten. Opdrachtgeefster heeft dat onderzoek uiteindelijk zelf moeten laten verrichten door (andere) deskundigen. Het was redelijk dat zij onderzoek liet doen naar de aard en omvang van de schade en de aansprakelijkheid van hoofdaanneemster. De kosten van de deskundigen van € 4.558,07 zijn naar het oordeel van arbiters ook redelijk. Opdrachtgeefster heeft naar het oordeel van arbiters recht op vergoeding daarvan en de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2017.

Slotsom ten aanzien van hoofdzaak

47. Op grond van het voorgaande zal hoofdaanneemster worden veroordeeld tot het kosteloos doen vervangen van de in haar opdracht in de woning van opdrachtgeefster geplaatste stalen gevelelementen door nieuwe, deugdelijk verzinkte en gecoate stalen gevelelementen van het merk Janisol Arte, door een door opdrachtgeefster goed te keuren derde partij die is aangesloten bij VMRG, binnen 7 maanden na de datum van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat hoofdaanneemster in gebreke blijft met de voldoening aan deze veroordeling, met een maximum van € 200.000,00 aan te verbeuren dwangsommen.

48. Verder zal hoofdaanneemster worden veroordeeld aan opdrachtgeefster ter zake van gevolgschade € 30.000,00 te betalen en ter zake van deskundigenkosten € 4.558,07 met de wettelijke rente daarover vanaf 7 september 2017.”

Kortom:

Tot zover deze uitvoerig gemotiveerde uitspraak van de Raad van arbitrage in Bouwgeschillen. Deze zaak wordt behandeld door Theo Roest en Ines Blomsma.

Deel dit artikel