Home Actueel Archief Parallelimport in de Nederlandse sporthandel

Parallelimport in de Nederlandse sporthandel

Archief
05-09-17

De prijzen van merkproducten verschillen vaak in verschillende landen. De prijzen van een paar Nike of Adidas schoenen liggen vaak in Azië en de VS lager dan in Nederland.

Ook binnen Europa kunnen de prijzen verschillen. Op deze prijsverschillen springen inkopers vaak slim in: ze kopen de merkproducten vaak vanuit het buitenland voor een lagere prijs in en verkopen deze producten dan voor een hogere prijs in Nederland. Met parallelimport wordt veel geld verdiend. Voor merkhouders is parallelimport een doorn in het oog: (i) het zet een distributiesysteem onder druk en (ii) het kan de exclusiviteit van een merk aantasten. Maar is parallelimport toegestaan en waar moet je als inkoper van parallel geïmporteerde producten op letten?

Grenzen aan parallelimport: uitputting & bewijslast

De grenzen van parallelimport worden bepaald door het merkenrecht en het mededingingsrecht. Een merkhouder heeft het recht om zelf (dus met uitsluiting van anderen) zijn merk te exploiteren.

Uitputting

Het uitsluitend recht van de merkhouder omvat echter niet het recht zich te verzetten tegen het gebruik van de producten die onder het merk door de merkhouder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte (EER) op de markt zijn gebracht. Het merkrecht van de merkhouder is dan uitgeput en dit betekent dat de producten (uitzonderingen daargelaten) vrij verhandelbaar zijn in de EER. Uitputting van de merkrechten is van wezenlijk belang voor het functioneren van de interne Europese markt. Op deze manier wordt de interne handel gestimuleerd en kan er toe leiden dat de prijsverschillen kleiner worden en de markt transparanter.

Een merkhouder kan zich wel verzetten tegen gebruik van zijn merk voor producten die niet door of met toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer zijn gebracht. Indien een inkoper een partij merkproducten inkoopt in de Verenigde Staten en deze producten vervolgens invoert en verkoopt in Europa dan kan een merkhouder daar keihard tegen optreden want deze parallelimport is niet toegestaan.

Bewijslast

Maar hoe bewijs je nou als inkoper dat de merkrechten van de merkhouder zijn uitgeput en dus dat de ingekochte merkproducten met toestemming van of door de merkhouder in de EER op de markt zijn gebracht en vrij verhandelbaar zijn?

In de praktijk is het vaak niet eenvoudig vast te stellen of sprake is van uitputting omdat de producten vaak niet herkenbaar zijn als afkomstig van buiten of binnen de EER. Veel merkhouders brengen echter wel coderingen/ onzichtbare aanduidingen op (de verpakking van)  de producten aan maar in de parallelhandel worden aanduidingen/ coderingen die iets over de herkomst van de producten zeggen vaak verwijderd. De reden daarvoor is om of te verhullen dat de producten van buiten de EER komen of om te voorkomen dat de bron van de parallelhandel bekend wordt bij de merkhouder. Immers als er lekken in een distributiesysteem aan het licht komen bestaat vaak de vrees dat een merkhouder de betreffende distributeur niet meer zal leveren.

Het Hof van Justitie (HvJEG 8 april 203, C-244-00, BIE 2004, 11 (Van Doren/ Lifestyle Stüssy)) heeft een structuur ontwikkeld aan de hand waarvan wordt bepaald wie de bewijslast draagt van uitputting. De hoofdregel is dat degene die de merkproducten heeft ingekocht en zich op uitputting beroept zal moeten bewijzen dat de merkrechten ook daadwerkelijk zijn uitgeput. Wanneer de inkoper de producten heeft gekocht van de merkhouder of van diens vertegenwoordiger, bijvoorbeeld een importeur in de EER, dan zal het niet moeilijk te bewijzen zijn dat de merkrechten zijn uitgeput. Vaak worden merkgoederen via diverse tussenschakels verkocht en komen de producten pas via deze tussenschakels bij de inkoper terecht zodat het niet altijd eenvoudig is te controleren of de betreffende producten door of met toestemming van de merkhouder voor het eerst op de EER markt zijn gebracht.

De inkoper zal door middel van het teruglopen langs de verkoopketen moeten aantonen dat aan het begin daarvan de merkhouder de waren in de EER in het verkeer heeft gebracht of daarvoor zijn toestemming heeft gegeven.

De bewijslast kan omkeren als gevolg van de bescherming van het vrije verkeer van goederen. Wanneer de inkoper erin slaagt om aan te tonen dat er een reëel gevaar bestaat dat nationale markten worden afgeschermd wanneer hij de bewijslast zou dragen, met name wanneer de merkhouder zijn producten binnen de EER in de handel brengt door middel vaneen exclusief of selectief distributiesysteem, dan moet de merkhouder op zijn beurt aantonen dat de producten aanvankelijk door hemzelf met zijn toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht. Indien dat bewijs wordt geleverd is het vervolgens weer aan de inkoper om aan te tonen dat de merkhouder met het daarna in de handel brengen binnen de EER heeft ingestemd. Dit wil niet zeggen dat wanneer er sprake is van een selectief distributiesysteem er altijd afscherming van de nationale markten dreigt en er dus omkering van de bewijslast moet plaatsvinden. Niet iedere selectieve distributie leidt tot een afscherming van de markt.

Wanneer er bewijsnood is aan de kant van de inkoper, is dat ook geen reden om de bewijslast om te keren. Ook het feit dat de merkhouder er niet voor kiest om de producten zo te markeren dat duidelijk is dat deze voor de verhandeling in de EER of ergens anders zijn bestemd is geen reden om de bewijslast om te keren.

Op de inkoper van parallel geïmporteerde producten rust dus de plicht om te controleren dat de door hem ingekochte waren voor het eerst door of met toestemming van de merkhouder in de EER in het verkeer zijn gebracht. Ontbreekt afdoende bewijs daarvoor, dan stelt de inkoper zich bloot aan inbreukvorderingen van de merkhouder.

Parallelimport & marketing

Indien de inkoper de producten niet via verboden parallelimport heeft verkregen, maar vanuit een Europese lidstaat heeft geïmporteerd nadat het merkrecht van de merkhouder was uitgeput, dan mag een inkoper het merk van de producten in beginsel ook gebruiken in reclame-uitingen. De inkoper mag in de advertentie zetten dat hij producten van een bepaald merk verkoopt, ook al is hij geen officiële dealer. Uiteraard zijn hier grenzen aan gesteld en dient de handelaar wel rekening te houden met de belangen van de merkhouder. Zo is een vereiste dat in de reclame-uitingen wordt voorkomen dat het prestigieuze imago van het merk wordt aangetast en ook mag de inkoper niet suggereren dat er een commerciële band bestaat met de merkhouder.

Conclusie

Parallelimport in de Nederlandse sporthandel groeit. Dit wordt veroorzaakt doordat de grote sportmerken hun distributiebeleid wijzigen door meer focus te leggen op selectieve distributie en eigen winkels (brand stores, flagship stores, outlet stores). Als gevolg hiervan worden bepaalde afnemers van levering uitgesloten en proberen sportwinkels waarmee deze merken geen zaken meer willen doen producten van deze merken elders in te kopen om de (niet zelden aanzienlijke) omzet die ze mislopen te compenseren. Inmiddels halen steeds meer sportretailers die hierdoor getroffen worden producten bij (bevriende) sportretailers over de grens, zodat ze deze merken toch in hun winkel kunnen blijven aanbieden. Zoals uit deze column blijkt is dit niet zonder gevaar: wil je als retailer parallel importeren dan is het van groot belang om aan te kunnen tonen (door middel van een sluitende papertrail) dat de ingekochte producten door of met toestemming van de merkhouder in het verkeer zijn gebracht.

Heeft u vragen over parallelimport, neem dan contact met mij op.

 

Deel dit artikel